HW
HW
HW HW
9KE 12KE
AM9KE
AM12KE
NL
F
Gebruiks- en installatiehandleiding
Mode d’emploi et manuel d’installation
User manual and installation guide
GB
NL
FELICITATIES
Wij feliciteren u met de aanschaf van deze airconditioner van superieure kwaliteit
en danken u voor het In ons gestelde vertrouwen. Voordat u het apparaat in werking
stelt, raden wij u aan deze bijgeleverde handleiding aandachtig te lezen. Er wordt
uitgelegd hoe het apparaat te installeren, te gebruiken en de perfect efficiënte
werking te handhaven.
Amcor is al meer dan 50 jaar gespecialiseerd in de fabricage en marketing van
apparatuur voor luchtbehandeling: ontvochtigers, mobiele airconditioners,
koelers, luchtreinigers, ionisatoren en aromatherapie luchtverfrissers. In deze
kwaliteitsproducten worden de laatste technologische ontwikkelingen toegepast.
VEILIGHEIDSASPECTEN
BELANGRIJK:
• Het binnendeel is uitsluitend geschikt voor gebruik binnenshuis.
• Dit apparaat moet op een geaard stopcontact voor 230 V/50 Hz worden
aangesloten en gezekerd met 16A.
• De aansluiting op het elektriciteitsnet dient uitgevoerd te worden in
overeenstemming met de veiligheidsnormen inzake de installatie van elektrische
huishoudelijke apparatuur, die van kracht zijn in het land van gebruik.
Laat bij twijfel de elektrische installatie controleren en zo nodig aanpassen door een
erkend elektricien.
• De airconditioner is een veilig apparaat. Zoals met alle elektrische apparaten met
zorg gebruiken.
• De afstandsbediening buiten bereik van kinderen houden.
• Niet schoonmaken door met water te besproeien, niets in de openingen steken.
• Bij schoonmaken altijd eerst de stekker uit het stopcontact halen.
• Gebruik geen verlengsnoer. Laat een geaard stopcontact aanleggen door een
erkend elektricien als geen geschikt stopcontact voorhanden is.
WAARSCHUWING
• Gebruik dit apparaat nooit met een beschadigd snoer of stekker. Laat het snoer niet
over scherpe kanten lopen.
• Een beschadigd snoer mag uitsluitend door een vakman worden vervangen, om
ieder risico te voorkomen.
• Laat eventuele reparaties – buiten het regelmatig onderhoud – altijd uitvoeren door
een erkend servicemonteur, anders kan dit leiden tot het vervallen van de garantie.
2
NL
Gebruik uw airconditioner niet, als:
het snoer is
beschadigd.
er kans bestaat dat
er een vloeistof
op lekt.
er vreemde
objecten in terecht
kunnen komen.
er een warmtebron
vlak bij staat.
Niet zelf proberen
te repareren.
WERKING
De compressor (6) in het buitendeel drukt
het koelmiddel samen tot een gas met
hoge temperatuur en druk. Als dit gas
langs de koelribben van de condensor (7)
stroomt wordt de warmte afgestaan en
condenseert het gas tot vloeistof, die naar
de verdamper (1) in het binnendeel wordt
geleid. Daar zet de vloeistof uit tot een
gas met lage druk en lage temperatuur
wordt omgezet.
Dit gas neemt de warmte op van de
lucht in het vertrek, de gekoelde lucht
wordt weer in het vertrek geblazen en de
warmte wordt met het gas mee naar de
compressor geleid.
1
a
2
3
4
c
b
6
7
5
d
8
Ventilator (3) zuigt de lucht (a) langs het
filter (2) en blaast de gekoelde lucht (b)
terug in het vertrek.
Ventilator (8) voert lucht (c) over de
condensor en blaast warme lucht (d) weg.
1. verdamper
2. filter
3. ventilator
4. gasleiding
5. vloeistofleiding
6. compressor
7. condensor
8. ventilator
Verwarmen.
Het systeem wordt omgekeerd: de condensor werkt als verdamper, de verdamper
als condensor: er wordt warme lucht het vertrek ingeblazen. Ideaal voor koele dagen
als de hoofdverwarming (nog) niet brandt.
Ontvochtigen.
Als bij koelen, het vocht in de lucht condenseert op de koude verdamper bij
kamertemperatuur.
3
NL
AFSTANDSBEDIENING
LCD display:
auto
koelen
ontvochtigen
ventilator
verwarmen
elektrische verwarming
(niet op deze modellen)
temperatuur
ventilatorsnelheid
richten luchtstroom
klok
2
4
tijdklok uit
slaapstand
tijdklok ingesteld
1
5
3
6
9
Toetsen:
7
1. aan/uit
2. modus
8
10
11
(koelen, verwarmen, ontvochtigen)
3. ventilatorsnelheid
4. omhoog (temperatuur, tijd)
5. omlaag (temperatuur, tijd)
6. tijdklok instellen
7. tijdklok uitzetten
8. klok
12
13
14
9. lamellen uitblaasrooster regelen
10. elektrische verwarming
(niet op deze modellen)
11. slaapstand
12. turbo
13. reset
14. reserve
Gebruik van de afstandsbediening
Het signaal van de afstandsbediening kan tot 8 m worden ontvangen.
Richt de afstandsbediening op het ontvangpunt van het binnendeel.
Met een bliep wordt de ontvangst van een signaal van de afstandsbediening
bevestigd.
Zie blz. 9 voor het vervangen van de batterijen,
4
NL
BEDIENING
Algemeen
• Zet het apparaat aan met de -toets [1]. De laatst ingestelde werking wordt
actief.
• Met de aan/uit-toets
wordt het apparaat uitgezet, de op dat moment
ingestelde werking wordt in het geheugen opgeslagen.
• De gewenste temperatuur wordt met de omhoog [4] en/of omlaag [5] toets,
binnen de grenzen van de thermostaat 18 °C – 25 °C.
• Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in, laag:
, matig:
, hoog: of automatisch (het symbool op de display knippert). In
automatische stand wordt de ventilatorsnelheid bepaald door het verschil tussen
ingestelde temperatuur en de kamertemperatuur.
Tijd instellen
Na eerste installatie en aan het begin van een nieuwe gebruiksperiode moet de tijd
worden ingesteld. Met (nieuwe) batterijen in de afstandsbediening:
Druk op de klok
-toets [8] om de tijd in te stellen. Gebruik de omhoog toets
voor de uren en de omlaag toets voor de minuten.
Koelen
1. Druk op de modus toets
totdat het koelsymbool
verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in.
Verwarmen
1. Druk op de modus toets
totdat het verwarmensymbool
verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in.
Ontvochtigen (9KE max. 17 L/24h, 12KE max. 24 L/24h)
1. Druk op de modus toets totdat het ontvochtigensymbool verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. De ventilatortoets werkt niet in ontvochtigen-modus. De ventilatorsnelheid is in
deze modus altijd laag.
Ventilator modus
1. Druk op de modus toets
totdat het ventilatorsymbool
verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in.
5
NL
Slaap modus
1. Druk op de modus toets
auto-modus symbool verschijnt.
totdat het verwarmen-
, koelen-
of
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Druk op de slaap-modus toets
, dit symbool verschijnt in de display.
Annuleren van de slaap modus door weer op deze toets te drukken.
4. In slaap-modus draait de ventilator op lage snelheid.
Auto-modus
1. Druk op de modus toets
totdat het auto-modussymbool
verschijnt.
2. Het verschil tussen ingestelde temperatuur en kamertemperatuur bepaalt de
werking: koelen, verwarmen, ventilatormodus of drogen. De omhoog en omlaag
toetsen werken niet.
3. Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in.
Tijdklok-uit functie
1. Druk op de modus toets
gewenste werking.
totdat het symbool verschijnt van de door u
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets
4. Druk op de tijdklok-uit toets
de ventilatorsnelheid in.
om de tijd in te stellen. Gebruik de omhoog
toets voor de uren en de omlaag toets voor de minuten. Als de zo ingestelde tijd
is verstreken gaat het apparaat uit. Om de tijdklok-uit functie uit te schakelen
voordat de ingestelde tijd is verstreken nogmaals op de tijdklok-uit toets
drukken.
Tijdklok-aan functie
1. Het apparaat is uitgeschakeld.
2. Druk op de tijdklok-aan toets
om de tijd in te stellen. Gebruik de omhoog
toets voor de uren en de omlaag toets voor de minuten.
Stel de gewenste werking, temperatuur, ventilatorsnelheid enz. in. Als de
ingestelde tijd is verstreken gaat het apparaat aan. Om de tijdklok-aan functie uit
te schakelen voordat de ingestelde tijd is verstreken nogmaals op de tijdklok-aan
toets
drukken.
Turbo
1. Druk op de modus toets
totdat het ventilatorsymbool
verschijnt.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Stel met de ventilatortoets
de ventilatorsnelheid in.
4. Druk op de turbo-toets . Gedurende 15 minuten draaien ventilator en
compressor op de hoogste snelheid, daarna weer op eerder ingestelde
snelheden.
6
NL
VAN BELANG
Auto restart
Na stroomuitval start de airconditioner automatisch als de stroomvoorziening is
hersteld. Controleer bij twijfel de instellingen.
Werkgebied binnenthermostaat
De binnenthermostaat kan worden ingesteld op een gewenste temperatuur tussen
18 en 30 °C.
Let op: of de gewenste waarde wordt bereikt hangt af van de condities in de
betreffende ruimte.
Werkgebied warmtepompfunctie
De verwarmingsfunctie kan worden gebruikt bij een buitentemperatuur van ca. 10
°C of hoger.
Let op: bij lagere buitentemperaturen kan de goede werking worden verstoord.
Capaciteit
De benodigde koel- of verwarmingscapaciteit is sterk afhankelijk van de ligging
en/of het gebruik van de ruimte waarin de airconditioner is geïnstalleerd. Sterke
zonnestraling en de aanwezigheid van personen, lampen of apparatuur zorgen voor
een extra warmtebelasting.
Normale woonruimtes vergen voor koeling ca 100 W per m2 vloeroppervlak. Bij
sterke zonbelasting of overige warmtebronnen kan dit oplopen tot 350 W per m2.
Voor de specificaties van uw airconditioner zie blz. 58/59.
Tip: laat op warme dagen de airconditioner gedurende de nacht de ruimte zover
mogelijk afkoelen. Hierdoor werken de koude muren en meubilair mee om de
ruimte tijdens gebruik aangenaam te houden. Voorkom sterke zon instraling.
Noodstart
In geval van problemen kan de airconditioner met de noodknop onder het paneel
van het binnendeel in werking worden gesteld. Open het frontpaneel en druk op de
knop
De airconditioner gaat:
- verwarmen als de kamertemperatuur ≤ 20°C is,
- koelen als de kamertemparatuur ≥ 25 °C is,
en bij tussenliggende waarden: ontvochtigen in een model zonder warmtepomp en
in een model met warmtepomp in ventilator modus.
7
NL
FILTERS
Zet het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact.
B
B
C
A
A
Openen: trek bij de inkepingen A het
voorstuk naar boven. Het voorstuk
blijft in horizontale stand (draai 90°
omhoog) staan.
Sluiten: duw aan de zijkanten bij B en
in het midden bij C het voorstuk naar
beneden. Zorg ervoor dat het goed is
gesloten (‘klik’).
1. Houd het voorstuk open (of zet het in horizontale stand) en haal de filter(s) er uit.
2. Klop lichtjes op het filter of gebruik de stofzuiger om vuil te verwijderen. Het
stoffilter mag, als het erg vuil is, in lauwwarm water met een heel klein beetje
neutraal schoonmaakmiddel worden gewassen. Dan goed naspoelen en volledig
laten drogen (niet in direct zonlicht of nabij een hittebron).
3. Houd het roosterpaneel open en zet de filter(s) terug. Druk het paneel dicht, een
klik geeft aan dat het goed is gesloten.
4. Stekker in het stopcontact en het apparaat aanzetten.
8
NL
SCHOONMAKEN
Zet het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact.
Binnendeel
Stof geregeld af met een droge doek of gebruik licht vochtig keukenpapier.
Gebruik nooit chemicaliën of oplosmiddelen, sproei nooit een vloeistof in of over
het apparaat.
Buitendeel
Verwijder vuil en houd de luchttoevoer- en luchtuitblaasopeningen vrij van bladeren
e.d. Schoonmaken met chemicaliën kan beschadigingen veroorzaken.
EINDE GEBRUIKSPERIODE
Als de airconditioner langere tijd niet zal worden gebruikt:
• stel ventilatormodus in op een wat warmere dag, zodat in een aantal uren het
apparaat van binnen goed droog wordt.
• haal de stekker uit het stopcontact en de batterijen uit de afstandsbediening.
• maak ook filter(s) schoon.
BEGIN GEBRUIKSPERIODE
Als de airconditioner na langere tijd weer zal worden gebruikt:
• controleer op blokkering van luchttoevoer- en luchtuitvoeropeningen van het
binnendeel en van het buitendeel. Verwijder alle vuil en obstakels.
• controleer op de aanwezigheid van filter.
• controleer de condenswaterafvoer op goede doorloop.
• zet 2 AAA-batterijen in de afstandsbediening.
• stof het binnendeel af.
• zet het apparaat aan, stel de tijd en stel de gewenste werking in.
Let op: zorg voor vrije afvoer van condens, geen belemmering door algengroei of
dergelijke, anders is er kans op lekkage.
BATTERIJEN VERVANGEN
• verwijder het deksel.
• vervang de AAA-batterijen, + bij + en – bij –.
• breng het deksel aan.
• druk op de aan/uit-toets , de batterijen zijn leeg of niet
goed geplaatst als geen symbolen op de display verschijnen.
9
NL
INSTALLATIEHANDLEIDING
7PPSꢅXFMLꢅWFSUSFLꢅJTꢅVXꢅ"JSꢅ$POEJUJPOFSꢅHFTDIJLU
7FFMꢅSBNFOꢆ
7FFMꢅ[POꢆ
(SPPUUFꢅWBOꢅ
IFUꢅWFSUSFL
CꢆWꢆꢅTFSSFꢇ
WMPFSPQQFSWMBLꢇꢆ
ꢀꢁNꢂ
ꢂꢁNꢂ
ꢃꢁNꢂ
8FJOJHꢅSBNFOꢆꢅ
.JOEFSꢅ[POꢆ
ꢄꢁNꢂ
ꢀꢁꢁꢁ8
ꢀꢂꢁꢁ8
ꢄꢁꢁꢁ8
ꢄꢂꢁꢁ8
ꢃꢁꢁꢁ8
,PFMDBQBDJUFJU
%FꢅHSPPUUFꢅWBOꢅIFUꢅWFSUSFLꢅJTꢅBGIBOLFMJKLꢅWBOꢅLPFMDBQBDUFJUꢈꢅMJHHJOHꢅPQꢅEFꢅ[POꢈꢅSBBNPQQFSWMBLꢈꢅ
XBSNUFCSPOOFOꢅ MBNQFOꢈꢅBQQBSBUVVSꢈꢅBBOUBMꢅNFOTFOꢅFO[ꢆꢇꢆꢅ)PVEUꢅIJFSꢅSFLFOJOHꢅNFFꢉ
7VJTUSFHFMꢅCJKꢅOPSNBMFꢅ[POCFMBTUJOHꢅFOꢅ[POEFSꢅFYUSBꢅXBSNUFCSPOOFOꢊ
ꢋꢁꢁꢅ8ꢅQFSꢅWJFSLBOUFꢅNFUFSꢅ EVTꢅCJKꢅLPFMDBQBDJUFJUꢅWBOꢅꢄꢂꢁꢁ8ꢅFFOꢅWFSUSFLꢅWBOꢅꢄꢂNꢀꢇꢆ
10
NL
VEILIGHEIDSASPECTEN
Controleer de netspanning.
Overtuig u ervan dat de aanwezige netspanning overeenkomt met de op het
typeplaatje op het apparaat vermelde waarde.
Houd de werkplek opgeruimd.
Slordigheid op de werkplek kan tot ongelukken leiden.
Gebruik het juiste gereedschap.
Gebruik geen apparaten die onvoldoende kracht hebben voor zwaar werk. Gebruik
deugdelijk gereedschap berekend voor het doel waarvoor het is bestemd.
Draag een masker en oog- en oorbescherming.
Draag bij werkzaamheden waarbij splinters of stof ontstaan en bij werk boven
uw hoofd altijd oogbescherming en een passend gezichtsmasker. Draag
oorbeschermers als er geluid wordt geproduceerd.
Verlengsnoer bij werk buitenshuis.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde en zodanig gemerkte verlengsnoeren en
contactdozen bij werk buitenshuis.
Controleer elektrisch gereedschap op beschadigingen.
Gebruik nooit gereedschap waarvan de schakelaar niet werkt.
Voorzichtig bij werk op trap, ladder en steiger.
Let extra op bij het werken op een verhoging. Verzeker u ervan dat (keuken)trap,
ladder en steiger op de juiste wijze zijn opgesteld en niet kunnen wegglijden.
Elektrische kabels, gas- en waterleidingen etc.
Belangrijk veiligheidsaspect voor werk met boorgereedschap:
Verzeker u ervan dat u bij het boren geen elektrische kabel, gas- of waterleiding kunt
raken. Controleer de muur met een leiding/kabeldetector voordat u gaat boren.
Is alles duidelijk?
Al u zich op de hoogte bent van de veiligheidsadviezen en uit de
gebruikershandleiding heeft geleerd hoe u het gereedschap moet gebruiken, kunt
u aan de slag gaan. Door u aan de instructies en adviezen van de fabrikanten te
houden zorgt u ervoor zo veilig mogelijk te werken.
Bewaar deze aanwijzingen!
11
NL
VEILIGHEID
Lees het hoofdstuk veiligheidsaspecten en deze instructies voordat u gaat beginnen.
Houd u aan de hier getoonde volgorde en werkwijze.
De fabrikant kan uit technische of commerciële overwegingen wijzigingen
aanbrengen in het apparaat of onderdelen daarvan, zonder algemene kennisgeving.
U kunt uw leverancier hierover raadplegen.
BELANGRIJK:
• Dit apparaat moet op een geaard stopcontact voor 230 V/50 Hz worden
aangesloten, gezekerd op 16A.
• De aansluiting op het elektriciteitsnet dient uitgevoerd te worden in
overeenstemming met de veiligheidsnormen inzake de installatie van elektrische
huishoudelijke apparatuur, die van kracht zijn in het land van gebruik.
Laat bij twijfel de elektrische installatie controleren en zo nodig aanpassen door een
erkend elektricien.
Zorg voor
• goed verlichte en opgeruimde werkplek.
• doordacht en vooropgezet werkplan.
• deugdelijk gereedschap en deugdelijke hulpmiddelen.
• bescherming: veiligheidsbril, oorbescherming, masker, bouwhelm, werkschoenen
en werkhandschoenen.
Het buitendeel dient door twee personen te worden getild en geplaatst.
UW AIRCONDITIONER
De split airconditioner wordt geleverd in twee dozen:
- doos met binnendeel met de benodigde leidingen
- doos met buitendeel en gereedschap.
Haal alles voorzichtig uit de dozen. Het verpakkingsmateriaal moet uit handen van
kinderen worden gehouden.
Meegeleverde onderdelen en gereedschap:
- schroeven en pluggen voor de bevestigingsplaat van het binnendeel
- mof met kraag voor het gat door de muur
- pijpje voor condenswaterafvoer van het buitendeel
- 4 rubberen voetjes voor het buitendeel
- 2 steeksleutels voor de ventielen van het buitendeel
- inbussleutel voor ventielen van het buitendeel
12
NL
AANBEVOLEN GEREEDSCHAP EN HULPMIDDELEN
• klop- en gatenboor
• leidingdetector
• elektrische schroevendraaier
• hamer
• meetlint
• potlood en krijt
• waterpas
• keukentrap
• waterpomptang
• afdekzeil voor op de grond binnen
• eventueel leidinggoot en leidingbeugels
• eventueel purschuim of siliconenkit
WAAR PLAATSEN?
De maximale afstand tussen binnen- en buitendeel is 4 m (de lengte van de
koelleidingen en stroomkabel). Het binnendeel moet tenminste 1 m hoger hangen dan
de bovenkant van het buitendeel.
De plaats voor het binnendeel
• aan een muur waarin een gat van Ø 65 mm (maat van de mof) kan worden gemaakt
voor de verbinding met het buitendeel. Voor een gat in een betonmuur is speciaal
gereedschap nodig; laat dit over aan een gespecialiseerd bedrijf. Controleer de
uitgezochte plaats met een leidingdetector op het ontbreken van leidingen.
• afstand tot plafond tenminste 15 cm, vrije ruimte links en rechts tenminste 50 cm.
• de koele lucht moet gemakkelijk door het gehele vertrek kunnen stromen.
• in het midden, niet bij een raam of deur, is het meest geschikt.
• het moet bereikbaar zijn om het filter te kunnen reinigen.
• tenminste 1 m van TV, video en dergelijke apparaten en van fluorescerende lampen
(TL-buizen).
• er moet op maximaal 1,5 m (de lengte van het snoer aan het binnendeel) een geaard
stopcontact aanwezig zijn. Laat zo nodig een stopcontact aanbrengen door een
erkend installateur, volgens alle geldende voorschriften. Vanuit het binnendeel wordt
het buitendeel van stroom voorzien door de kabel die meegaat met de koelleidingen.
De plaats van het buitendeel
• moet sterk genoeg zijn om het gewicht van het buitendeel te kunnen dragen. Dat
kan zijn op de grond, op een plat dak (mits u daar een passende fundatie kunt
aanbrengen om het buitendeel te bevestigen; voorkom lekkage van uw dak) of op
muursteunen. Verstevig zo nodig de gekozen plaats; is de plaats onvoldoende sterk,
dan kan dat leiden tot overmatig trillen en geluid.
• voldoende vrije luchtstroom, zo min mogelijk blootgesteld aan regen en direct
zonlicht en afvoermogelijkheid van het condenswater.
• waar uitgeblazen lucht en geluid niet tot overlast leiden; niet waar een hoge
luchtvochtigheid aanwezig is, niet in de buurt van vet of oxiderende gassen.
• vrije afstand aan de achterkant tenminst 15 cm, aan de zijkanten en aan de voorkant
tenminste 50 cm. Zorg voor ruimte voor onderhoud.
13
NL
BINNENDEEL
Om kans op lekkage te verkleinen dient het binnendeel beslist waterpas te komen
hangen.
Het lekbakje in het binnendeel met daar aan de condenswaterafvoer moet schoon
en vrij zijn, zodat het condenswater onbelemmerd kan weglopen (anders kans op
lekkage).
Als de plaats voor het binnendeel is bepaald, kan met het bevestigen van
het binnendeel worden begonnen. Let op: de bevestiging is uw eigen
verantwoordelijkheid.
A. Bevestigingsplaat
De bevestigingsplaat waterpas ophangen op een stevige ondergrond, goed uitmeten
en schroefgaten aftekenen.
TIP. Zet de plaat met een schroef niet té stevig vast, breng de plaat in horizontale
postie met behulp van een waterpas, en teken dan de andere schroefgaten af. Draai
de schroef er uit, boor alle gaten, zet er pluggen in en schroef de plaat goed vast.
Boor de 8 gaten van 6,4 mm (2.5”) en 30 mm diep.
Gebruik de meegeleverde pluggen.
Zet de bevestigingsplaat stevig vast met de meegeleverde schroeven.
B. Gat door de muur voor de leiding
Het gat met doorsnede van 65 mm en naar buiten toe iets schuin naar beneden (10-
15 mm) voor betere condenswaterafvoer, kan binnen de ruitme van de kap worden
aangebracht en blijft dan buiten zicht. Indien noodzakelijk is een doorvoer meer
naar links mogelijk. Voor dat geval zijn afdekgoten in de vakhandel verkrijgbaar.
Ruimte voor het gat.
14
NL
Plaats de meegeleverde mof en gebruik zonodig de afdekkraag aan de binnenzijde.
De mof zonodig op lengte zagen.
C. Elektriciteitssnoer
Bekijk waar het elektriciteitssnoer uit het binnendeel moet komen, links of rechts. Breek
het kleine plaatje voor het snoer weg, haal het snoer naar buiten en zet het tijdelijk met
tape vast, zodat het bij het ophangen van het binnen deel niet in de weg zit.
Vraag assistentie voor het ophangen van het binnendeel en het doorvoeren van de
leiding.
D. Leiding
Rol de bundel leidingen voorzichtig af en zonder knikken en voer het einde door het
gat met mof.
E. Ophangen
Til het binnendeel op en hang het op aan de 4 lippen op de bevestigingsplaat, terwijl de
leidingen worden doorgevoerd. Controleer of het binnendeel op de 4 lippen hangt.
Laat zo nodig iemand aan de andere kant van de muur de doorgevoerde leidingen
begeleiden.
Let goed op de condenswaterafvoerleiding. Zorg dat deze leiding goed meeloopt en
aflopend gelegd wordt. Zorg dat de isolatie niet is verschoven, er mag geen blanke
leiding zichtbaar zijn omdat hier anders condensvorming kan optreden (kans op
lekkage).
Als het binnendeel goed hangt (waterpas en geen links-rechts beweging) kan het
buitendeel worden geplaatst.
bevestigingsplaat
koelmiddelleidingen
verbindingskabel (stroom)
waterafvoerleiding
15
NL
BUITENDEEL
Afvoerpijpje
Vastzetten buitendeel
Bevestig het afvoerpijpje aan de
bodemplaat. Eventueel kan hieraan een
afvoerslang (niet meegeleverd) worden
bevestigd die naar een afvoer wordt
geleid.
Plaats de rubber voetjes en
schroef het buitendeel vast aan
een geschikte stevige fundatie.
Houd rondom het buitendeel
50 cm ruimte vrij.
Meestal kan op de grond of op het dak
het condenswater vrij weglopen.
Controleer dat niemand hiervan last
kan hebben en dat het geen schade kan
veroorzaken.
Eventueel kan het buitendeel op
speciale fundatie-balkjes worden
geplaatst of op steunen aan de
muur. Vraag uw installateur.
A
B
C
D
Aansluiten elektriciteit
Schroef de beschermkap los [A] [B].
De stroom voor het buitendeel komt van het binnendeel door de kabel met een
speciaal stekkertje dat in het contact klikt [C].
Controleer dat deze verbinding goed vastzit [D].
16
NL
E
F
Leidingen
Verwijder de beschermkapjes van de ventielen [E] en de beschermdoppen van de
leiding [F].
G
H
Draai eerst de dunne leiding op bovenste ventiel goed vast [G].
Draai dan de dikke leiding op onderste ventiel goed vast [H].
I
J
Controleer op lekkage.
Draai met de inbussleutel het bovenste ventiel open [I].
Controleer op beide aansluitingen op lekkage, houd er een spons met zeepsop
tegenaan.
Als er lekkage is, direct het ventiel met de inbussleutel sluiten.
Roep de hulp in van een installateur, als u hebt gecontroleerd dat de leidingen goed
vastzitten en er zich toch lekkage voordoet. Houdt de ventielen gesloten!
Is er geen lekkage, draai dan met de inbussleutel het onderste ventiel open [J].
17
|